AMP

Terug naar: PensioenScheiden of Pensioenweetjes

Tot dusver heeft het Ministerie van Defensie alsmede het ABP en/of de speciale afdeling voor ambtenaren/militairen die onder het ABP is ingericht, de Amp-wet zoals deze per 31.12.1995 van toepassing is niet zijn/kunnen/willen overleggen.Zie met name de onderstaande artikelen L1 met betrekking tot de periode van 1 januari 1986 tot 1 juni 2001 m.b.t. specifiek het AMP waaruit naar mijn mening overduidelijk blijkt dat tot 1 juni 2001 aanpassingen van het (Bijzonder) Nabestaandenpensioen alleen op basis van algemene bezoldigingswijzigingen hebben plaatsgevonden.

Op geen enkele wijze wordt verwezen naar de Wet Privatisering ABP met name naar artikel 12.

Artikel G 1 van  28.12.1995 tot 1 januari 1996, met terugwerkende kracht tot 01.07.1994

G 1 - Recht op nabestaandenpensioen heeft:
a. de nabestaande van een beroepsmilitair, indien hij is overleden ten gevolge van als zodanig opgelopen verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11, dan wel de nabestaande van een ontslagen beroepsmilitair, indien hij is overleden ten gevolge van als beroepsmilitair opgelopen verwonding, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel E 11;
b. de nabestaande van een beroepsmilitair, indien hij is overleden ten gevolge van andere oorzaken dan verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11;
c. de nabestaande van een gepensioneerd beroepsmilitair, indien hij is overleden ten gevolge van andere oorzaken dan verwonding, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel E 11, en het huwelijk was gesloten, dan wel de aanmelding is gedaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag;
d. de nabestaande van een beroepsmilitair, die is gepensioneerd krachtens artikel E 1 onder b of c of artikel E 2, eerste lid onder c, in samenhang met artikel E 6, dan wel krachtens artikel 2, eerste lid onder 2e of 3e, van de Pensioenwet voor de zeemacht 1922 of krachtens een daarmede overeenkomende bepaling in andere vroegere militaire pensioenwetten, indien hij is overleden ten gevolge van andere oorzaken dan verwonding, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel E 11, en het huwelijk was gesloten, dan wel de aanmelding is gedaan na het tijdstip van ingang van zijn ontslag doch voor het tijdstip, waarop hij de leeftijd van 65 jaar heeft of zou hebben bereikt;
e. de nabestaande van een beroepsmilitair, die is gepensioneerd krachtens artikel 2 eerste lid, onder 1e, van de Pensioenwet voor de zeemacht 1922 of krachtens een daarmede overeenkomende bepaling in andere vroegere militaire pensioenwetten, indien hij is overleden ten gevolge van andere oorzaken dan verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11, en het huwelijk was gesloten, dan wel de aanmelding is gedaan na het tijdstip van ingang van zijn ontslag doch voor het tijdstip, waarop hij de leeftijd van 65 jaar heeft of zou hebben bereikt;
f. de nabestaande van een beroepsmilitair, die is gepensioneerd uit hoofde van verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11, indien hij is overleden ten gevolge van andere oorzaken dan die verwonding, ziekten of gebreken en het huwelijk was gesloten, dan wel de aanmelding is gedaan na het tijdstip, waarop hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
g. de nabestaande van een gewezen beroepsmilitair, indien hij is overleden ten gevolge van andere oorzaken dan verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11, en het huwelijk was gesloten, dan wel de aanmelding is gedaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, tenzij de militaire betrekking, waarvan het in dit onderdeel bedoelde recht op pensioen het gevolg is, tevens leidt tot een recht op pensioen ingevolge een ander onderdeel van dit artikel;
h. de nabestaande van, tenzij de militaire betrekking, waarvan het in dit onderdeel bedoelde recht op pensioen het gevolg is, tevens leidt tot een recht op pensioen ingevolge een ander onderdeel van dit artikel;
1. een ontslagen beroepsmilitair, aan wie dat ontslag is verleend ter zake van het bereiken of overschrijden van een leeftijd, liggende voor 65 jaar,
2. een om andere dan onder 1 genoemde redenen onslagen beroepsmilitair, voor wie uit hoofde van zijn ontslag als zodanig, op of na 1 januari 1966 aanspraak op het wachtgeld bestond, indien hij is overleden ten gevolge van andere oorzaken dan verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11, en het huwelijk was gesloten, dan wel de aanmelding is gedaan na het tijdstip van ingang van het ontslag doch voor het tijdstip, waarop hij de leeftijd van 65 jaar heeft of zou hebben bereikt dan wel voor het tijdstip, waarop de aanspraak op wachtgeld is geëindigd;
i. de nabestaande van een reservist of van een dienstplichtige, indien hij is overleden ten gevolge van als reservist of dienstplichtige opgelopen verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11, dan wel de nabestaande van een ontslagen reservist of van een ontslagen dienstplichtige, indien hij is overleden ten gevolge van als reservist of dienstplichtige opgelopen verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11;
j. de nabestaande van een reservist of dienstplichtige, die is gepensioneerd uit hoofde van verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11, indien hij is overleden ten gevolge van andere oorzaken dan die verwonding, ziekten of gebreken.

G 2. Ten aanzien van de nabestaande,
a. aan wiens echtgenoot, dan wel degene door toedoen van wie de aanmelding heeft plaatsgevonden ter zake van een ontslag uit de militaire dienst uit hoofde van ziekten of gebreken een pensioen was toegekend, terwijl hij na dat ontslag opnieuw in militaire dienst is getreden, en
b. voor wie recht bestaat op pensioen krachtens het eerste lid onder a of i en
c. wie daarnaast recht op pensioen krachtens het eerste lid onder b, c, d, e, f, g of h zou hebben bestaan, indien de echtgenoot, dan wel degene door toedoen van wie de aanmelding heeft plaatsgevonden was overleden ten gevolge van andere oorzaken dan verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11, wordt het overlijden van de echtgenoot voor de toepassing van het eerste lid onder b, c, d, e, f, g of h aangemerkt als een gevolg van andere oorzaken dan verwonding, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel E 11.

G 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing, indien een pensioen, als bedoeld in dat lid onder a, niet was toegekend, doch recht op pensioen krachtens artikel E 5 had bestaan, indien de echtgenoot, dan wel degene door toedoen van wie de aanmelding heeft plaatsgevonden niet was overleden.

G 4. Ten aanzien van de nabestaande,
a. voor wie recht bestaat op pensioen krachtens het eerste lid en
b. die in het huwelijk is getreden, dan wel werd aangemeld na het tijdstip van ingang van een aan de echtgenoot, dan wel degene door toedoen van wie de aanmelding heeft plaatsgevonden verleend ontslag als beroepsmilitair, reservist onbepaald verband of reservist kort verband, ter zake waarvan hij uitzicht had op pensioen dan wel in het genot was van een pensioen, dat op dezelfde dag is ingegaan als het pensioen ter zake van een later aan hem verleend ontslag als beroepsmilitair, reservist onbepaald verband of reservist kort verband, wordt voor de toepassing van het eerste lid onder c of g het huwelijk aangemerkt als een huwelijk dat is gesloten dan wel die aanmelding aangemerkt als een aanmelding die is gedaan voor het tijdstip, bedoeld onder b.

G 5. Voor de toepassing van het eerste lid, onder c of g, op de nabestaande wordt, wanneer voor het tijdstip van het ontslag van de gepensioneerd beroepsmilitair of van de gewezen beroepsmilitair tussen betrokkenen reeds een huwelijk heeft bestaan, dan wel voor hen een aanmelding heeft bestaan, hun daaropvolgende huwelijk of daaropvolgende aanmelding, indien dat huwelijk is gesloten of die anmelding is gedaan, voordat die militair 65 jaar is of zou zijn geworden, gelijk gesteld met een voor dat ontslag bestaande staat van huwelijk of aanmelding.

Artikel H 3  van 16.12.1992 tot 28.12.1995 mtw tot 01.01.1986

H 3.1 - Het bijzondere nabestaandenpensioen bedraagt in het geval, dat het nabestaandenpensioen wordt of zou worden afgeleid van een eigen pensioen, dat naar voor pensioen geldige diensttijd is berekend, vijf zevende gedeelten van het eigen pensioen, dat aan de militair of ontslagen militair bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zou zijn toegekend zonder medetelling van de voor pensioen geldige diensttijd liggende na het tijdstip van ontbinding van zijn huwelijk. Indien er krachtens artikel G 3 recht op meer dan een bijzonder nabestaandenpensioen bestaat, is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat voor de berekening van het bijzondere nabestaandenpensioen, ontleend aan het tweede of volgende huwelijk, het eigen pensioen wordt berekend naar de voor pensioen geldige diensttijd, welke samenloopt of geacht wordt samen te lopen met de huwelijksduur, voor zover deze niet meer bedraagt dan het verschil tussen 40 jaren en de voor pensioen geldige diensttijd, welke reeds voor de berekening van een of meer bijzondere nabestaandenpensioenen in aanmerking is genomen.

H 3.2 - Het bijzondere nabestaandenpensioen bedraagt in het geval, dat
a. het nabestaandenpensioen is of zou zijn afgeleid van een eigen pensioen, dat niet uitsluitend naar voor pensioen geldige diensttijd is berekend, of
b. het nabestaandenpensioen niet is of zou zijn afgeleid van een eigen pensioen, een zodanig gedeelte van het nabestaandenpensioen als evenredig is aan de verhouding, waarin de voor pensioen geldige diensttijd, welke de militair of ontslagen militair op het tijdstip van de ontbinding van zijn huwelijk kon aanwijzen tot een maximum van 40 jaren en welke met een pensioen zou zijn vergolden, indien de militair of ontslagen militair met ingang van bedoeld tijdstip zou zijn gepensioneerd, staat tot 40 jaren. Indien er krachtens artikel G 3recht op meer dan een bijzonder nabestaandenpensioen bestaat, is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat voor de berekening van het bijzondere nabestaandenpensioen, ontleend aan het tweede of volgende huwelijk, bij de in de vorige volzin bedoelde verhouding wordt uitgegaan van de voor pensioen geldige diensttijd, welke samenloopt of geacht wordt samen te lopen met de huwelijksduur, voor zover deze niet meer bedraagt dan het verschil tussen 40 jaren en de voor pensioen geldige diensttijd welke reeds bij de in de vorige volzin bedoelde verhouding in aanmerking is genomen.

H 3.3 - Artikel H 1, veertiende lid, is niet van toepassing op de rechthebbende op een pensioen als in de voorgaande leden bedoeld.

H 3.4 - Indien ter zake van een overlijden recht bestaat op een of meer bijzondere nabestaandenpensioenen wordt het bedrag van het nabestaandenpensioen en van de toeslag als bedoeld in artikel H 1, elfde lid, dat aan hetzelfde overlijden wordt ontleend, met het bedrag van de bijzondere nabestaandenpensioenen en de daarop verleende toeslagen verminderd.

Artikel H 6 van 16.12.1992 tot 28.12.1995

H 6.1 Indien een nabestaande in een maand huwt, onderscheidenlijk partij is bij een aanmelding, wordt zijn pensioen met ingang van de eerste dag van de daaropvolgende maand nader vastgesteld als in het tweede tot en met vierde lid van dit artikel is aangegeven.

H 6.2 In het geval, dat het nabestaandenpensioen is afgeleid van een eigen pensioen, dat naar voor pensioen geldige diensttijd is berekend, wordt het nabestaandenpensioen nader vastgesteld door het af te leiden van dat eigen pensioen, berekend naar de voor pensioen geldige diensttijd, welke de overledene op het tijdstip van overlijden kan aanwijzen. Of en in hoeverre er recht bestaat op de toeslag als bedoeld in artikel H 1, elfde lid, wordt bepaald aan de hand van laatstbedoelde diensttijd. Het overigens in dat artikel ten aanzien van die toeslag bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

H 6.3
a. het nabestaandenpensioen is afgeleid van een eigen pensioen, dat niet uitsluitend naar voor pensioen geldige diensttijd is berekend, of
b. het nabestaandenpensioen niet is afgeleid van een eigen pensioen, wordt het nabestaandenpensioen nader vastgesteld op een zodanig gedeelte van dit pensioen als evenredig is aan de verhouding, waarin de voor pensioen geldige diensttijd, welke de overledene op het tijdstip van overlijden kon aanwijzen en welke is of kan worden geacht te zijn vergolden met vorenbedoeld eigen pensioen, staat tot 40 jaren, met dien verstande, dat de overledene wordt geacht een voor pensioen geldige diensttijd van niet minder dan 20 jaren te hebben kunnen aanwijzen. De leden elftwaalf en dertien van artikel H 1 zijn in zoverre van overeenkomstige toepassing dat de daar bedoelde toeslag conform het pensioen wordt vastgesteld op het deel ervan dat evenredig is aan de hiervoor bedoelde verhouding.

H 6.4 De aanspraak op een toeslag als bedoeld in artikel H 1, veertiende lid, vervalt.

Artikel L 1 van 01.01.1986 tot  01.01.1995

L.1.1 - Indien Wij in de bezoldiging van het rijkspersoneel met ingang van een dag na 31 december 1965 een wijziging aanbrengen en bepalen in hoever deze wijziging een algemeen karakter draagt, worden de pensioenen met ingang van diezelfde dag aangepast. Wij stellen daartoe bij algemene maatregel van bestuur regelen krachtens welke de pensioen- en berekeningsgrondslagen als bedoeld in de artikelen F 10 a en H 10 a, waarnaar die pensioenen zijn of geacht worden te zijn berekend, in overeenkomstige mate worden aangepast aan bedoelde bezoldigingswijziging, voor zover deze dat algemeen karakter heeft, alsmede op welke wijze de pensioenen dientengevolge nader worden vastgesteld.

L.1.2 - Voor pensioenen, vastgesteld naar een berekeningsgrondslag, als bedoeld in artikel F 10a, tweede lid, en voor pensioenen, bedoeld in artikel G 8, kan bij de algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het eerste lid, worden bepaald dat deze pensioenen in een andere mate en op een ander tijdstip worden aangepast dan overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde bezoldigingswijziging.

Artikel L2 van 01.01.1986 tot 01.01.1995

In de zelfde mate waarin en met ingang van het zelfde tijdstip waarop de pensioenen ingevolge artikel L 1 worden aangepast, worden bij de algemene maatregel van bestuur, als in dat artikel bedoeld, gewijzigd de bedragen, genoemd in de artikelen
C 5, onder d,
E 3, tweede lid,
E 4,
F 3, eerste lid,
F 4, eerste lid,
F 7, zevende lid, onder e en tiende lid,
F 7a, tweede lid,
F 10a, tweede lid,
F 10b, eerstetweede en derde lid,
H 1, zestiende lid,
H 4, eerste lid,
V 13, tweede en derde lid.

Artikel L 1 van 01.01.1995 tot 28.12.1995 

L.1.1 - Indien de bezoldiging van het overheidspersoneel en het personeel van de lichamen, bedoeld in artikel B 2 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, een wijziging ondergaat en Onze Minister van Binnenlandse Zaken, in overeenstemming met de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken, heeft bepaald dat deze wijziging een algemeen karakter draagt, waardoor de pensioenen als bedoeld in die wet met ingang van een door deze te bepalen dag worden gewijzigd, worden de pensioenen ingevolge deze wet met ingang van diezelfde dag aangepast. Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld krachtens welke de pensioen- en berekeningsgrondslagen, bedoeld in de artikelen F 10a en H 10a, waarnaar die pensioenen zijn of geacht worden te zijn berekend, in overeenkomstige mate worden aangepast aan bedoelde salariswijziging, voor zover deze dat algemene karakter heeft, alsmede op welke wijze de pensioenen dientengevolge nader worden vastgesteld.

L.1.2 - Voor pensioenen, vastgesteld naar een berekeningsgrondslag, als bedoeld in artikel F 7, zevende lid, onder e, en in artikel F 10a, tweede lid, en voor pensioenen, bedoeld in artikel G 8, kan bij de algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het eerste lid, worden bepaald dat deze pensioenen in een andere mate en op een ander tijdstip worden aangepast dan overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde bezoldigingswijziging.

L.1.3 - Bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden voor zover van toepassing regels gesteld over de wijze waarop eenmalige uitkeringen aan beroepsmilitairen leiden tot eenmalige uitkeringen aan pensioengerechtigden.

Artikel L 2 Geldend vanaf 01.01.1995 tot 29.04.1997

In de zelfde mate waarin en met ingang van het zelfde tijdstip waarop de pensioenen ingevolge artikel L 1 worden aangepast, worden bij de algemene maatregel van bestuur, als in dat artikel bedoeld, gewijzigd de bedragen, genoemd in de artikelen
C 5, onder d,
E 3, tweede lid,
E 4,
F 3, eerste lid,
F 4, eerste lid,
F 7, zevende lid, onder e en tiende lid,
F 7a, tweede lid,
F 10a, tweede lid,
F 10b, eerstetweedederde en vijfde lid,
H 1, zestiende lid,
H 4, eerste lid,
V 13, tweede en derde lid.

Artikel L1 tot 01.06.2001

L.1.1 - Indien de pensioenen voor overheidswerknemers in de zin van artikel 2 van de Wet privatisering ABP die werkzaam zijn geweest in de sector Defensie worden aangepast aan algemene bezoldigingswijzigingen, worden de pensioenen krachtens deze wet naar overeenkomstige normen en voorwaarden en vanaf hetzelfde tijdstip aangepast.

L.1.2 - Indien op de pensioenen voor overheidswerknemers in de zin van artikel 2 van de Wet privatisering ABP die werkzaam zijn geweest in de sector Defensie een uitkering-ineens wordt verstrekt, verstrekt Onze Minister naar overeenkomstige normen en voorwaarden een uitkering-ineens op de pensioenen krachtens deze wet.

L.1.3 - Voor pensioenen, vastgesteld naar een berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel F 7, zevende lid, onderdeel e, en in artikel F 10a, tweede lid, kan van het bepaalde in de voorgaande leden worden afgeweken.

L.1.4 - Onze Minister stelt de regels voor de uitvoering van voorgaande leden vast. De betreffende regels zijn, zodra dat kan worden geëffectueerd, van overeenkomstige toepassing op het uitzicht op militair pensioen. De ingevolge dit lid vastgestelde regels werken zo nodig terug tot en met het in het eerste lid genoemde tijdstip.

Artikel L 2 Geldend vanaf 29.04.1997 tot 1 juni 2001

In de zelfde mate waarin en met ingang van het zelfde tijdstip waarop de pensioenen ingevolge artikel L 1 worden aangepast, wijzigt Onze Minister de bedragen, genoemd in de artikelen
C 5, onder d,
E 3, tweede lid,
E 4,
F 3, eerste lid,
F 4, eerste lid,
F 7, zevende lid, onder e en tiende lid,
F 7a, tweede lid,
F 10a, tweede lid,
F 10b, eerstetweedederde en vijfde lid,
V 13, tweede en derde lid.

Artikel L 2 a  Geldend vanaf 01.01.1988 tot 29.04.1997

De vaststelling van de op grond van artikel L 1 aangepaste pensioenen geschiedt ambtshalve door Onze minister, indien het betreft pensioenen, welke ten laste van het Rijk zijn toegekend en door het bestuur, indien het betreft pensioenen, welke ten laste van het pensioenfonds zijn toegekend.

 

 

Laatstelijk aangepast: 6 juli 2025